De logopedist in de rol van samenwerker werkt effectief samen met diverse professionals en stakeholders om veilige zorg van hoge kwaliteit te leveren gericht op de cliënt. Doel van deze inter- en intraprofessionele samenwerking is om effectieve afstemming en besluitvorming rondom de cliënt te realiseren. Het samengaan van zorg en welzijn en het wegvallen van schotten in de zorg, vraagt van de logopedist een positionering als innovatieve netwerker en gezondheidsvoorlichter binnen nieuwe integrale samenwerkingsvormen. Zowel bij het samenwerken met collega-logopedisten als met professionals van andere disciplines is het delen van kennis en verantwoordelijkheden noodzakelijk. Dat betekent dat sensitiviteit voor de cultuur van de ander belangrijk is: elkaars spelregels en perspectieven (waarden en normen) begrijpen en de wil tonen om elkaar te leren kennen. Pas dan kunnen gezamenlijke verantwoordelijkheden worden opgepakt en gezamenlijke doelen en resultaten worden bereikt. Door de bereidheid elkaar te zien en te respecteren kunnen verschillen effectief worden benut. De logopedist werkt actief samen met professionals op de terreinen zorg, onderwijs, administratie, beroepsvoorlichting, ondernemen en innoveren én met stakeholders zoals overheid en financiers. De organisatie van samenwerking en de diepgang ervan vragen van de logopedist een ondernemende houding. De logopedist rapporteert naar relevante betrokkenen volgens de geldende richtlijnen en binnen de wettelijke kaders.
Wat kenmerkt de logopedist in de rol van samenwerker?
Kernhandelingen
- Inter- en intraprofessioneel samenwerken, gericht op de cliënt;
- Inschakelen van voor de cliënt relevante hulpbronnen, stakeholders en mogelijke samenwerkingspartners;
- Positioneren van het beroep in interprofessionele relaties;
- Initiëren en onderhouden van netwerken;
- In de communicatie afstemmen op het begripsniveau, cultuur, achtergrond en de voorkeuren van de samenwerkingspartner(s);
- Rapporteren naar relevante betrokkenen.
Niveaus
Niveau 1: Beginnend
Op indicatie van een opleider, herkent en beschrijft de logopediestudent het belang van samenwerking in de beroepspraktijk en de specifieke rol van de logopedist binnen die samenwerking. Hij is gericht op samenwerking met medestudenten en relevante anderen en evalueert het effect van eigen handelen op andere deelnemers aan het samenwerkingsproces. Hij verkent - en stemt af op - de eigen waarden en normen en die van relevante anderen.
Niveau 2: Geoefend
In een simulatiesituatie of praktijksituatie - en onder leiding van - een opleider, werkt de logopediestudent effectief samen met medestudenten en relevante anderen. Hij signaleert vragen en mogelijkheden vanuit de simulatie- of praktijksituatie om het beroep ten opzichte van andere professies te positioneren. De logopediestudent initieert samenwerkingsrelaties buiten de opleiding.
Niveau 3: Startbekwaam
In een onbekende en veranderende praktijksituatie werkt de logopedist zelfstandig en doelgericht inter- en intraprofessioneel samen. Hij neemt in de samenwerking zowel verantwoordelijkheid voor de resultaten van het eigen aandeel als voor het gezamenlijke resultaat. Hij deelt, in de samenwerking met anderen, verantwoordelijkheid voor het managen van complexe processen. Hij reflecteert op het eigen handelen en op persoonlijke resultaten in de samenwerking met anderen en stelt het handelen bij. Hij initieert en onderhoudt diverse samenwerkingsrelaties binnen en buiten de eigen praktijksituatie en behartigt het belang van het beroep in contacten met partijen buiten de logopedie. De logopedist stemt af op het begripsniveau, de cultuur, de achtergrond en de voorkeuren van de samenwerkingspartner.
Voorbeelden van beroepsactiviteiten
- In afstemming met andere betrokkenen doelbewust, methodisch, flexibel uitvoeren en evalueren van de stappen van het methodisch logopedisch handelen;
- Cliëntgericht samenwerken;
- Open staan voor de waarden en normen van andere disciplines;
- Resultaatgericht samenwerken in een multiculturele en/of internationale omgeving;
- Tonen van sensitiviteit voor signalen vanuit de omgeving;
- Initiëren en bevorderen van de samenwerking in de keten;
- Verantwoorden van de eigen bijdrage aan de samenwerking en de gezamenlijke resultaten;
- Verslag uitbrengen naar andere disciplines over een cliëntbehandeling;
- Coachen van collega’s;
- Consulteren van collega’s.